Het merendeel van de primaire productie in zee gebeurt door fotosynthese.
Gezien onze Noordzee zo ondiep is, kan het licht bij helder water tot de bodem doordringen. Echt donker zoals in de diepzee is het er overdag nooit (zie Overleven in de Diepzee). Dankzij dit zonlicht kan er fotosynthese plaatsvinden. Het is erg belangrijk dat er fotosynthese in zee is, zo kan het fytoplankton (plantaardig plankton) suikers aanmaken om hun lichaam op te bouwen. Zij dienen immers als voedsel voor de rest van het leven in zee. Daarenboven zijn ze de grootste producent van zuurstof op aarde. Tijdens het proces van fotosynthese gebruiken planten koolstofdioxide en geven ze zuurstof af. In de Noordzee alleen al zitten in een liter zeewater honderdduizend tot honderd miljoen planktonalgen. Je kunt je wellicht voorstellen dat zij samen voor heel wat zuurstof zorgen. Wereldwijd zorgen al deze microscopisch kleine algjes in de oceaan voor ten minste de helft van het zuurstof op aarde, ze produceren zelfs meer dan alle planten op het land samen.
Collectie fytoplankton in de Waddenzee. Tweede rij meest links is Phaeocystis. Ernaast staat de zeevonk (Noctiluca scintillans) die licht produceert. (c) NIOZ
Als we spreken over fytoplankton, dan hebben we het grotendeels over diatomeeën (kiezelwieren) en flagellaten. Tot de groep planktonalgen behoren ook de blauwwieren (cyanobacteria) en coccolithoforen. Ze zijn ontzettend divers en hebben vaak prachtige vormen die je slechts met een microscoop kunt bekijken. De meeste bestaan uit één cel, maar er komen ook kolonies voor waarbij meerdere cellen ketens vormen. De verschillende fytoplanktonsoorten verschijnen niet allemaal tegelijk in het water. Als gevolg van de wisselende abiotische factoren zoals temperatuur, voedingsstoffen, zout, stromingen, .. treedt er een seizoenale afwisseling van de wacht op. Vanaf eind februari verschijnen er in de Zuidelijke Noordzee de eerste fytoplankton organismen. Eerst beginnen de diatomeeën zich te vermenigvuldigen. Zij hebben betrekkelijk weinig licht nodig en vormen de meest dominante fytoplanktongroep in de Noordzee. Diatomeeën gebruiken als voedingsstof kiezelzuur (Si) voor de aanmaak van hun typische kiezelschaaltjes. Als dit kiezelzuur opraakt doen de diatomeeën een stapje terug en verschijnen de eerste flagellaten. Dit zijn alle fytoplanktonsoorten die één of meerdere flagellen of zweephaartjes (een soort antenne waarmee ze zich kunnen voortbewegen) bezitten. In onze contreien is de flagellaat Phaeocystis berucht. Kolonies van dit ééncellig organisme zijn omgeven door soort slijmachtige bal, daarom worden ze ook wel slijmalg genoemd. Wanneer de algen in april-mei afsterven, ontstaat er tijdens het verrottingsproces het karakteristieke voorjaarsschuim dat aanspoelt op onze stranden. Het schuim is dus niet toxisch. Toch is er een verband met een slechte waterkwaliteit. Algen groeien namelijk sneller wanneer er veel voedingsstoffen aanwezig zijn in het zeewater. Eutrofiëring (overbemesting) leidt tot een overmatige algenbloei wat wel eens nadelig kan uitdraaien voor de andere organismen in de omgeving. De zuurstofbehoefte van de afbraakbacteriën die deze algen moeten opruimen is zo groot, dat het er zuurstofloze zones ontstaan met vissterfte tot gevolg.
Het voorkomen van de flagellaat Phaeocystis en schuimende stranden is een natuurlijk verschijnsel maar door eutrofiëring kan een te grote bloei nadelige gevolg hebben voor het zuurstofgehalte. (c) VLIZ/Rappé Karen
Een andere groep die leeft van het zonlicht zijn de zeewieren, ook macro-algen genoemd. Wieren hebben twee dingen nodig om te leven: zout water en zonlicht. Ze lijken op planten, maar sinds kort worden ze zo niet meer genoemd omdat hun bouw veel eenvoudiger is dan die van de 'hogere' planten. Wieren hebben geen bladeren, wortels of bloemen. Wieren hebben ook een andere manier om zich voort te planten, die soms juist ingewikkelder is dan de voortplanting met stuifmeel, stampers en zaadjes. Ze groeien vaak dicht op elkaar in ondiepe kustwateren, meestal vastgehecht op rotskusten en dijken. Door het ontbreken van rotskusten en rotspoelen langsheen de Belgische kust zijn er hier weinig wieren te zien. De meest voorkomende soorten die we aan de strandhoofden vinden zijn darmwier, zeesla en Iers mos (zie Voedingsadditieven). Hun groene kleur danken ze aan de pigmenten chlorofyl a en chlorofyl b (bladgroen) waarmee ze net als de planten op het land energie uit de zon opslaan. Er spoelen ook wieren van de Engelse en Franse kusten zoals knotswier en blaaswier op de stranden aan. Zij hebben een soort kleine drijfblaasjes waarmee ze onder water rechtop kunnen staan. Wieren vormen beschutting voor heel wat kleine dieren, die vaak kilometers ver met hen meereizen. Daarenboven kun je bijna alle wieren opeten, ze zijn lekker en gezond! (zie Mariene biotechnologie)