Zeewater drinken is gevaarlijk. In het lichaam stapelt het te veel aan zout zich op en brengt schade toe aan de cellen. Er is meer water nodig om het overtollige zout af te voeren dan hetgeen in het lichaam aanwezig is.
Zeewater bestaat voor het overgrote deel uit zuiver water, keukenzout (natriumchloride) en nog enkele andere zouten (sulfaten, magnesium, calcium, ...). Het zoutgehalte in zee schommelt ergens tussen de 31 en 36 gram per liter. Afhankelijk van de temperatuur, de neerslag en de aanvoer van zoet water via rivieren, kan dat iets meer of minder zijn.
Zout water drinken, geeft je vooral nog meer dorst. Je droogt ervan uit. Alvorens te besturen hoe soorten uit het zoute zeewater zich ertegen wapenen, bekijken we even wat osmose met slakken op het land doet. Een gekend trucje om van naaktslakken af te komen, is er zout op strooien. De slakken drogen uit en gaan dood. Het proces dat hierachter schuilt, heet osmose. Water vloeit van een oplossing met een lage concentratie opgeloste stoffen naar een oplossing met een hoge concentratie opgeloste stoffen. De concentratie opgeloste stoffen in de slak is eerder laag, maar die op zijn huid is hoog, want daar is een groot deel van dat zout opgelost in zijn slijmlaag. De hoge concentratie trekt vocht aan uit de omgeving, waartoe het slakkenlijfje behoort. Omdat watermoleculen klein genoeg zijn om door de huid van de slak te migreren, droogt de slak uit. Heel wat organismen uit de zee hebben in hun lichaam dezelfde zoutconcentratie als die van het water. Daardoor zwellen ze niet op en drogen ze ook niet uit. Men noemt ze osmoconformers.
De lichaamssappen van heel wat mariene organismen zoals de blauwe haarkwal passen zich makkelijk aan kleine schommelingen in de zoutconcentratie aan. De wateropname en -afgave via het huidoppervlak zijn in balans. (c) Kustfotografie.be
Vissen zijn complexer opgebouwd. Ze hebben een constant zoutgehalte in hun lichaam, ca.14 ‰ (14 promille komt overeen met 1,4 %). Bij zeevissen is dat lager dan het zoutgehalte uit hun omgeving. Zeevissen verliezen voortdurend vocht want hun huid en kieuwen laten water door. Gelukkig vertonen die vissen aanpassingen aan deze osmotische problemen. We noemen ze osmoregulatoren. Vissen uit het zoute water drinken zeewater om hun vochtpeil in stand te houden door hun bek en kieuwen te openen. Het zout dat ze binnenkrijgen, proberen ze zo veel mogelijk te verwijderen. Via de kieuwen kunnen ze zout uitscheiden. Ook na passage van het zout door het darmstelsel, geraken de vissen er deels van af. De urine van vissen is zeer geconcentreerd zodat ze zo weinig mogelijk water kwijtspelen, maar zo veel mogelijk zouten afscheiden. Dit is eveneens het geval bij zeezoogdieren. Via hun urine scheiden zij het overmatig zout uit.
De zeebaars is een osmoseregulator. Hij (c) Francois Laperre
Ter hoogte van de estuaria waar het zoutgehalte tussen een halve en 30 gram per liter varieert, leven een beperkt aantal organismen die zich succesvol hebben aangepast aan extreme omstandigheden zoals hevige neerslag waardoor het zoutgehalte pijlsnel daalt of tegen storm, waarbij het zoute zeewater tot ver in het binnenland doordringt. Grijze garnalen en vissen zoals de tong, de schol en de zeebaars hebben in dit brakke water hun kraamkamers. Vogels zoals de strandplevier, de tureluur en de kluut vinden er massaal veel voedsel. Dit rijke banket trekt natuurlijk ook zeezoogdieren aan. op droogvallende slikken en zandplaten zien we in de Schelde wel eens zeehonden luieren in de zon.
Palingen spenderen hun leven zowel in zout als zoetwater. Zij kunnen zowel omgaan met een concentratie opgelost zout die hoger is dan hun lichaam (zee) als één die lager is dan hun lichaam (rivier). (c) J. Schröder/GEOMAR